“Ik geloof dat ik moet overgeven’, meldde de fotograaf op het zongestoofde dorpspleintje in Kreta. We hadden net een copieuze lunch genuttigd bij een authentieke Griekse familie en om niet onbeschoft over te komen, hadden we geen van de rijke spijzen van de moeder des huizes durven afslaan, ook al zaten we tjokvol van haar – dat moet wel gezegd – voortreffelijke gerechten.
“Joh, dan houden we het vanavond bij een simpel snackje”, zei ik tegen de fotograaf. Bovendien, motiveerde ik verder, hoorde ons noeste mee-eten natuurlijk bij de reisreportage, die we voor een groot toeristisch magazine zouden maken. Onze missie was namelijk om hier in de bushbush van Kreta het fenomeen van agri-toerisme te verkennen, oftewel: overnachten en ja, vooral eten bij een echte boerenfamilie. Niks Oh, oh, Cherso, maar een duurzame ervaring bij mensen, die al hun voedsel gewoon in de tuin hadden staan, al dan niet op vier poten.
Althans, dat was de bedoeling. Echter, toen de fotograaf op het pleintje in gevecht was met zijn slokdarm, wisten we nog niet dat de moeder, met versterking van twee dochters, weer in de keuken was aangetreden. Nu voor het diner, dat voor een staatsbanket door had kunnen gaan. Ik heb nooit iemand zo zien lijden, als de fotograaf een paar uur later, die weer schotel na schotel met een dappere glimlach trachtte te verwerken. Zelf nam ik mijn toevlucht tot een truc, die je vanzelf leert als je als reisjournalist ergens teveel wordt gefêteerd, namelijk schijn-eten.
Ik sneed bijvoorbeeld mijn gebraden geitenkluif (dat circa 80 procent van het menu in Kreta uitmaakt, maar dit tussen haakjes) in tientallen stukjes, schoof er wat mee rond op het bord, maakte er hier en daar wat hoopjes van, zodat hele delen van mijn bord openvielen. Kortom, het leek alsof ik al heel druk en veel gegeten had. Dat deed ik stiekem bij elke gang en dan zei ik: ‘Het was erg lekker.’ Helaas beheerste de fotograaf deze kunst niet, zo bleek bij het ontbijt weer, de lunch (vlak daarna) en het afsluitende feestdiner, dat eigenlijk naadloos overliep in de lunch.
Gelukkig was onze volgende agri-toerisme afspraak een verblijf bij een Grieks orthodoxe priester. Een religieus man, dus een matig man, vermoeden wij blij. Ja, eindelijk, hoe lekker het voedsel ook was, we hadden wel behoefte aan wat balansdagjes. Onze hoop werd bij zijn (verdacht grote) landgoed acuut de bodem ingeslagen toen hij bij een reusachtige oven de klep openschoof en drie geiten aan een spit onthulde. “Especially for you”, onthulde hij trots. De paniek van de fotograaf groeide helemaal, toen de priester op zijn toertje door zijn dorp losjes wees naar een dood schaap in de open laadbak van een truck. In de hals had het beest een vieze open wond, waar de larven vrolijk in rondkrioelden. “Ach”, glimlachte de priester, die gemakkelijk een neef kon zijn van Demis Rousos. “Er heerst hier een soort vreemde geitenziekte”.
Om vervolgens uitbundig te verzekeren: “Maar we hebben het onder controle”. Geen wonder dat de fotograaf die avond met extra lange tanden zijn geitenbout opkluifde en ik mijn hele arsenaal aan anorexia-trucjes tevoorschijn haalde. Dit ging nog twee dagen zo door, tot de fotograaf al zijn beleefdheid liet varen, emotioneel implodeerde en letterlijk bij een lunch een geitenbout (van zich) afsloeg. “Don’t try that again, otherwise I’ll go grazy” , gilde hij tegen de joviale priester, die zijn net met moeite leeggegeten bordje weer had proberen te vullen. Het hielp, want na een tweemans-grande-bouffe op Kreta van een kleine week, werden we per ommegaande op het vliegtuig terug gezet. De fotograaf raakte meteen uitzonderlijk euforisch, toen eindelijk het fasten your seatbelt-lampje oplichtte. Al kreeg hij ze bijna niet meer om zijn buik.
©2010 Jan-Henk Zandberg